woensdag 28 januari 2009

Fabels in de krant

Wat als er één minuut media-stilte kon vallen? Zouden we rouwen om het verlies aan perspectief? Treuren om het gebrek aan zingeving zonder berichtgeving? Worden we star zonder nieuws? Raken we verstrikt in de beperkingen van onze perceptie, gehinderd door de grenzen van onze kleine, enge belevingswereld?

Temidden van de niet aflatende mediastroom, de overstroom van overbodige, vaak tergend speculatieve berichtgeving rond de onvatbare moordaanslag op een kinderdagverblijf in Dendermonde, dringt deze vraag zich op.

Nieuws doorbreekt de comfortabele luwte en windstilte van het alledaagse. Media informeren, beroeren, irriteren of provoceren: een caleidoscoop van indrukken, percepties, invalshoeken. Eén boeiende, aanhoudende veelstemmigheid.

Maar waar stem enkel kan bestaan bij gratie van stilte, is een zorgvuldige balans tussen beide in de media vaak ver te zoeken. Nietszeggende overmediatisering is hekel, storend. Het overstemt, het overdrijft.

Tijdens de rouwplechtigheid van de slachtoffers worden geen media getolereerd, zo bericht De Morgen van vandaag. Bij de intimiteit van rouw wil men geen anonieme indringers.

Benieuwd of de media respect kunnen opbrengen voor deze beperking. Respect voor de stilte, voor de zingeving van even geen berichtgeving. Zoniet, verdienen ze een flinke oplawaai.

vrijdag 23 januari 2009

Story of a water closed

“Wat wil je van me?” Het had geklonken als een schreeuw. “Dacht je dat ik alles zou opgeven en bij je intrekken?” Bezeerd en betrapt had ze van hem weggekeken. Met beide handen had hij haar hals beetgenomen, haar blik ijzig, hard, dwingend aan de zijne vastgeklonken en gesist : “Wel, dat heb je dan verkeerd gedacht. “Fuck you”, had ze gefluisterd, intussen haar tranen verbijtend. “Fuck me too”, had hij gebruld. Maar toen was de deur al achter haar in het slot gevallen.

In de traphal zakte ze in elkaar, leunend, steunend tegen de zware eiken deur van zijn appartement. Ze hoorde hoe hij op bed ging liggen, zich afrukte met luid piepende halen van de matras, net voor het finale moment naar de badkamer beende, zijn broeksriem losgooide en klaarkwam boven de wc-pot. Met het doorspoelen, voelde ze het verlangen naar zijn sterke bovenlijf, zijn gecontroleerde, dwingende handen pijnlijk in haar kruis steken, als wanneer ze in de herfst in ijskoud open water zwom. Toen strompelde ze de trap af, door het statige portaal van het appartementsgebouw, naar buiten, de straat op.

Ze had een grens overschreden. Zijn grens. En haar pijngrens bereikt. In pyjama, ongeschoren, had hij de deur voor haar opengemaakt, ze had de paniek in zijn ogen gelezen, en meteen geweten dat ze niet welkom was. Vluchtig, had ze de familiefoto’s in de hal opgemerkt, de andere geur, de nestgeur, gesnoven.

Hij zou terugkeren. Dat wist ze. Hij zou haar opnieuw bellen, opzoeken, zich vleien in het kant van haar billen. Ze zou hem liefhebben. Fuck him too. Maar in het wit van zijn ogen zou ze telkens weer de familiekiekjes zien, in zijn haren de andere geur ruiken. Achteraf zou ze huilen om wat hij haar nooit kon, zou, en wou geven. Ze zou luidkeels, hard en diep het verdriet uitbraken boven de wc-pot, en weten dat ze er niet in zou slagen hem door te spoelen.

Onontkoombaar, in de schaduw zou ze blijven. Haar verdriet haar deel, blijvend gemis deel van het geheel.

woensdag 21 januari 2009

The riddle called science

'Van Pudica tot doggy style', is de titel waaronder hij het artikel opslaat. Hoewel hij er tevreden over is, legt hij het toch nog een paar dagen apart. Ervaring heeft hem geleerd dat je de bevlogenheid waarmee je aan iets werkt allerminst moet verwarren met een garantie voor de kwaliteit ervan, zoals in de liefde de heftigheid van je eigen affecten ook de wederkerigheid ervan niet garandeert. Niet zelden legt een inval dan ook direct de weg af van 'voorstudie' naar 'killed darling', een circuit dat zich geheel buiten het eigenljke proefschrift om afspeelt, en dat op de keper beschouwd niets anders is dan tijdverspilling, het nutteloos rondpompen van woorden, voetnoten en citaten, als doodgeboren kinderen die direct vanuit de baarmoeder ter aarde worden besteld.

Zijn dissertatie bevindt zich in het stadium waarin de voornaamste ingrediënten wel zo'n beetje bij elkaar zijn geresearcht. Wat nu nodig is, is dat de boel opgetild raakt. Met eerdere artikelen en kleine publicaties heeft hij altijd zo'n moment gehad, meestal na driekwart van het denk-, kijk- en schrijfwerk. Het moment waarop al die inspanningen en inzichten plotseling een samenhang prijsgeven en de structuur van binnenuit oplicht. Veel van zijn mindere vakgenoten ziet hij zulke exaltaties -volgens hem onmisbaar voor wetenschappelijke kwaliteit, als ze er al niet synoniem mee zijn- kunstmatig suggereren door hun geschriften te vullen met evocatieve, esthetische woorden, diffuse redeneringen, in de camouflage van stilistisch geweld.

Die weg lijkt hem niet heilzaam. Juist met kale helderheid, logische redenaties en sec opgebouwde betogen wil hij bij het gewenste stadium geraken. Met het wegnemen van alle sluiers treedt er een raadselachtigheid op die van een andere orde is, en die de deur op een kier kan zetten naar het onbekende, een uitkomst die vooraf niet is te voorzien.

Daarom acht hij het ook zo ridicuul dat in de gangbare wetenschappelijke praktijk onderzoek wordt gehonoreerd op basis van ingediende 'onderzoeksvoorstellen', waarin de beoordelende commissies het liefst al bij aanvang vernemen wat globaal de uitkomsten zullen zijn, en bij voorkeur ook wat het 'maatschappelijk belang' is van de hele exercitie. Onder zulke condities had Einstein nooit een algemene relativiteitstheorie kunnen opstellen, en was Traumdeuting noch Origin of Species geschreven.

Midden in zo'n langdurige sessie waarin het werken vlot gaat, en hij eindelijk de juiste balans tussen concentraite en onbevangenheid heeft weten te bewerkstelligen, belt Paul Lahring hem 's avonds thuis.
'Arthur, hoe is het?'
'Jaja...'
'Luister, je weet toch dat ik redacteur ben bij Synthese...'
'Zeker, de schnabbelkoning van het Instituut.'
Er blijkt op het laatste moment een bijdrage te zijn uitgevallen. Of Citroen nog 'iets heeft liggen'. Maar het enige wat hij heeft liggen is dat stuk over Titiaan en zijn prostituees. 'En dat heb ik al verschoten aan dat programmablaadje van Valérie', zegt hij.
'Ach, dat kan toch nog wel. Doe dat maar gewoon. Je staat nog vrij laag in de citatie-index. Dit kan vast helpen.'
Hij stemt toe, voornamelijk om van de beller af te zijn. Maar zodra hij heeft opgehangen heeft en het Titiaan-stuk openklikt, ziet hij dat hij er nog bespottelijk veel aan moet herschrijven, wil het publicabel zijn.

Hij zucht. Hij is jaloers op die zoveel tragere en stillere wereld waarin wetenschappers in vroegere eeuwen hun werk konden verrichten. Hem is zoiets niet gegeven, waardoor zijn creativiteit een veel grilliger pad trekt. Perioden van manische bevlogenheid kunnen moeiteloos de voorbode zijn van een maand lamlendigheid, somberen. En als hij dan de geest krijgt, zijn er ineens zoveel raderen in zijn proefschrift die allemaal tegelijk aan het draaien slaan, dat hij nergens echt vol aan kan beginnen, bang als hij is dat het weer over is met de creativiteit tegen de tijd dat hij dit deeltje afgewerkt heeft, en dan inmiddels de ingeving voor het volgende alweer is vergeten, of het overzicht uit het oog is verloren, zodat het geheel allang niet meer waterpas staat. Of er belt iemand met een klusje.

Het is een lot dat praktisch elke wetenschapper treft. Alleen al doordat hij zijn teksten op de computer tikt, waar hij op duizend plaatsen tegelijk binnen een document kan werken -ondertussen van alles verifiërend op internet en zijn mailtjes in de gaten houdend-, raakt zijn aandacht versnipperd en bevindt hij zich in een permanente staat van neurose.

Uit Via Cappello 23 van Christiaan Weijts, Uitgeverij De Arbeiderspers, 2008, p. 232-234.

maandag 19 januari 2009

The crying light

Bernard Dewulf zag het gisteren : "Maar elk jaar in januari schemert al wat zomerlicht. U had het moeten zien: zo verschrikkelijk mooi." Ik zag het en werd er stil van. Ook Antony Hegarty's nieuwe cd zag het licht, fragiel, met staccato droefenis, melancholie en kwetsbaarheid: The Crying light. Het hypnotische Dust and water is van een serene, diepe treurnis die sust, en zorgt voor ontwapenende rust. Als breekbaar winterlicht licht dat stilzwijgend beloftes maakt over een zomer, vol zand, kabbelend water, zilte zon, lust en liefde.

PS: Luistertip: Op radio Klara vanavond om 22.00 in Mixtuur: première van "The Crying Light", een selectie uit Antony's vele samenwerkingen (Current 93, Hercules and Love Affair, Joan As Policewoman, Lou Reed) en muziek van artiesten die hem beïnvloed hebben (Klaus Nomi, Nina Simone en Diamanda Galás).

donderdag 8 januari 2009

That's the way the cookie crumbles

Met een vlug, zacht gebaar veegt hij een kruimel van haar zwarte pantalon. Een vertrouwd gebaar. Alsof ze al jaren samen zijn. Geen barrière, geen maskerade.

Zonder dat zijn blik de intimiteit verraadt die zijn hand heeft vrijgegeven, bespreken ze de fors dalende aandelenkoersen, de huizenmarkt die in elkaar stort, de aantijgingen en beschuldigingen van een regering in crisis, het mensonterende oorlogsgeweld in Gaza, de schone verschijning van Nicole Kidman in Australia. Een waslijst van faits divers, die als kruimels over hen heen vallen en waarvan ze hoopt dat hij ze straks met een zacht dwingende, strelende hand onverstoord zal wegvegen.

Als uit het niets onderbreekt hij hun gesprek: “Je zei me dat je erover zou nadenken?” Ze kijkt op, verliest zich in twee dwingende vragende ogen, en antwoordt: “Dat heb ik gedaan.” Ze wordt overmand door een stilte van onvermogen, bedenkt hoe ze niets liever wil dan zijn zachtheid in zich, rond zich, maar zwijgt. Ze weet dat hij vluchtig is, dat ze daarvoor op de vlucht gaat, en hem voortdurend mis loopt. Toch mist ze hem, pijnlijk hard, zonder hem ooit gehad te hebben.

De paradox vult een lange stilte. Hij kijkt haar opnieuw aan, afwachtend, bewogen, neemt een koffielepeltje zoet schuim van zijn cappuccino, stopt het in zijn mond en houdt het lepeltje bedenkelijk daar. “Wil je nog koffie?” vraagt hij stil. Ze knikt, schuift behoedzaam haar dij tegen zijn dij aan, haast onopmerkelijk, alsof het niet gebeurt.

“Wil je mijn koekje?” klinkt het vervolg.

Ze knikt opnieuw, en hoopt dat het zal gaan kruimelen.