woensdag 21 juli 2010

In de fleur van haar leven

Geachte Mijnheer Van Den Borre,

Ik wil een vent. Graag met akte van vertrouwen.

Liever geen ventiel. Lief, aardig maar wat schriel.

Doe maar een ventilator. Krachtig. Met af en toe wat gemor.

Nu eens hard, dan weer zacht. Soms met de wind mee, dan weer tegen.

Ik ben heel fervent. Wat denkt u, heeft u iets dat me verwent?

zondag 11 juli 2010

Dimlicht

Met gespreide benen ging ze over hem heen zitten. De korte jeansrok plooide omhoog. Ze begroef haar gezicht diep in zijn hals en kreunde zacht.

“Flirt”, dacht hij, “hoer”. Maar ja, hij hield wel van een beetje respons.

“Ik wil niet met je vrijen”, zei hij droogjes en duwde haar voorzichtig van zich af.

Ze liet zich niet eenvoudig uitschakelen, knoopte traag zijn broek open.

“Nee, ik wil het niet”, herhaalde hij, en stond resoluut op.

De lederen riem die haar rok sierde bleef haken aan zijn broeksriem. Een weerhaak, weerstand tegen hun ontbinding.

Hij zag dat ze schrok, maar ze verborg haar angst. Ze kende de kunst om de eer aan zichzelf te houden, stond op, trok haar rok in de plooi, ging koffie zetten.

Haar afkerige rug ademde teleurstelling. Hij zocht houvast in het beantwoorden van mail, nam onverschillig een telefoontje aan.

Plots beende ze met snelle passen zijn richting uit, haar gejaagdheid als een poging om te ontsnappen uit het heilloze nu. Ze ging wijdbeens voor hem staan en gebaarde hevig en vlijmscherp: “Maak dat je wegkomt.” Een slotrede van verborgen kwetsuur.

De totale machteloze woede is een komisch gezicht. Even bedacht hij haar aan het lachen te brengen, zoals altijd. “Dimmen” zou hij met pretoogjes en groteske gebaren zeggen. Ze zou het uitproesten. Opnieuw gevoel voor proportie krijgen. Als altijd.

Maar haar radeloosheid was besmettelijk. Hij knoopte met gebogen hoofd zijn veters dicht, vroeg nog heel even “Ben je zeker dat dit is wat je wil?” en trok toen de deur achter zich dicht.

Ook hij kende de kunst om de eer aan zichzelf te houden. Liet zich niet zonder meer uitschakelen, had geen geduld voor geduld.

Onderweg naar huis verfoeide hij zijn redeneerzucht. Maar wat graag zou hij zich overgeven aan al haar seizoenen, aan al haar zoenen. Als onderdeel van een raadselachtig geheel.

Maar de deur was dicht. Hij reed huiswaarts. Met zacht, droevig dimlicht.