Het was begonnen op een vroege ochtend in het neonlicht van een ondergrondse parkeergarage. Hun wagens stonden broederlijk, zonder aandrijving of kracht, maar in stilte wachtend tot ze er samen vandoor konden, naast elkaar geparkeerd. Hij had er met een knipoog op gewezen.
Dat hij de voorzichtige toenadering van hard metaal had gestuurd, was deel van zijn onweerstaanbare offensief.
Hij had haar omhelsd en meteen weer losgelaten. Als om het onheil af te wenden. Toen had hij het portier van z’n snelle wagen opengeklapt, en was er als een pijl vandoor gereden.
Meteen was ze in haar auto gestapt, en van ondergronds naar bovengronds gesneld, happend naar adem. Ze reed in zijn kielzog, volgzaam.
Net voor de snelweg zich vertakte en ze elk een andere richting zouden uitgaan rinkelde haar mobiel. “Hier ga ik ervandoor, oké?” “Ja, da’s oké”, had ze enkel licht laaiend kunnen uitbrengen en daar was het gesprek gestopt. Ze was rechtuit gegaan, niet linksaf geslaan. En van dan af het spoor bijster geraakt.
Later had ze hem van alle kanten leren kennen: zijn aanvallen van angst en zorgen, de euforie, die hem soms uit het niets ontviel, de woede wanneer hij het anders wou, ook de zachte melancholie, waarbij hij in zichzelf leek te verdwijnen en haar met een vervlogen blik aankeek, alsof hij zich alleen maar diep in haar wou verbergen en nooit meer loslaten.
Toen het voorbij was vroeg ze zich af wat haar bezield had. Of de vluchtigheid van het avontuur haar had ingehaald en de snelheidsmeter zomaar in het rode was gegaan, zonder doel, zonder zin. Maar ze wist dat hij haar ziel had geraakt.
Toen had ze het achterportier van haar wagen geopend, en was op zoek gegaan. Naar een denkbeeldige koffer.
Dat was het dan. Het was afgelopen.
Hel neonlicht viel door het raam. Een overdaad aan beton leek grauw en grijs nooit te willen vergaan.
Ze bleef nog even stilstaan. Om dan. Heel voorzichtig. Opnieuw door te gaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten