maandag 26 april 2010

Vrijblijvend

“Je kan altijd naar me toekomen.”

Ze had het zacht, haast onhoorbaar gezegd. Zo zacht dat het leek alsof haar lippen enkel onverstaanbaar hadden gefluisterd, en er kans was dat hij, even onoplettend, niet had geluisterd.

“Je kan blijven en nadien zien we wel hoe het loopt”, was ze aarzelend, verlegen, verder gegaan.

Ze had het idee al die tijd verdrongen, koesterde een knagende zorg dat nauwe verbondenheid beklemmend was. Alsof een voortdurend samenzijn haar doof zou maken. Ze wilde de echo’s in haar hoofd blijven horen. Alleen dicht bij zichzelf, geloofde ze, vermeed ze om niet te luisteren waarnaar ze hoorde te luisteren.

De verbondenheid die ze met hem had gevoeld was zo intens en overweldigend dat ze bij momenten naar adem had willen happen. Wanneer ze hapte zoende hij terug, gingen ze kopje onder, en zwommen nadien in een zee van oneindig, warm samenzijn, waaraan telkens een abrupt einde werd gemaakt door het nakende, gedwongen afscheid.

Toen ze de woorden voorzichtig had uitgesproken, zag ze woede oplichten in zijn ogen. Heel even wou ze onderduiken, vluchten, rennen, wenste ze hard dat ze niets gezegd had, hoopte ze dat haar woorden uitwisbaar waren en ze gewoon door konden doen alsof ze helemaal nergens hoefden te komen.

"Zeg dat niet", was zijn ingehouden antwoord. "Dat maakt het te moeilijk", klonk het pijnlijke vervolg.

De woede kwam door angst en zijn angst was verlies van realiteit.

Ze draaide zich op haar rug, stapte uit bed, zweeg.

Alle hoop op vrij, blijvend samenzijn vloeide tergend traag in het badwater waarmee ze zich nadien samen afspoelden.

Hij kwam niet, nooit meer.

En zonder hem in de buurt was het beklemmend stil.

Geen opmerkingen: