woensdag 11 augustus 2010

With love, from Brindisi airport.

De koffers vielen één na één met een doffe klap op de transportband. Drummend, licht bezweet en opgejaagd verdrongen handen, kortgerokte benen en reikhalzende ogen zich rond de langzaam bewegende, zwarte, plastic rups.

Er woekert een hardnekkig misverstand bij kenners, filosofen én bij leken dat schrijven bewaren betekent. Een reusachtige opslagkamer van herinneringen, beelden, memoires. Maar het is net andersom. Literatuur is loslaten. Schrijven is verdrijven. Waar je over schrijft gaat pas dan en juist daardoor voorbij.

Met woorden, bedacht Helga, zou ze het gemis en de voortdurende gedachte aan hem verdrijven. Alle mooie herinneringen en pijnlijke momenten in een zin-volle, gesloten koffer stoppen en langzaam in de bocht bij band 4 laten verdwijnen. Tot grijpgrage handen hem zouden oppakken, de woorden één voor één uitpakken, een nieuw leven inblazen en haar verlicht, verlucht achterlaten.

Na een jaar van oprechte affectie, hevige passie, wederzijds welbehagen en intimiteit had ze in alle liefde gebroken met de man die ze voor alle liefde van de wereld nooit had willen loslaten. Dus reisde ze van lieverlee de wereld rond. Op zoek naar rust en troost. Dit keer was ze op weg naar een tijdelijk paradijs van afzondering, zon en onbekommerd schrijven. Een plek waar ze zich niet kon verliezen in de afleidingen die ze in haar thuisland zo zelden kon weerstaan.

Hij was haar grootste afleiding geweest. Haar onweerstaanbare verleiding. Dit moest ze eigenlijk met rode letters tikken. Ze bezweek er telkens voor. Voor de nadruk van zijn begerige blik. Verzot op plagen en geplaagd worden.

Met een kop koffie op een terras, lui achterover in de zon, zou ze genieten van een hagedissenleven. Dat stond vast. Maar terwijl de koffers langzaam voorbij gleden en de transportband gedwee en monotoon verder ratelde wou ze niets liever dan hem naast haar. Samen in de zon naar de stroom van voorbijgangers kijken. Elkaar zo nu en dan kussen. Hem zacht strelen aan de binnenkant van zijn polsen. Gekscheren als kwajongens van veertien. Achteraf in de zwoele schaduw van hun bed elkaar beminnen als de grootste.

Het was verrukkelijk door hem genomen te worden. Zijn vanzelfsprekende superioriteit. Haar complete overgave. In bed vond ze het prettig de baas over hem te zijn. Te zien en te horen hoe hij kreunde, te voelen hoe hij vol overgave, ongecontroleerd schokte van opwinding. Dan was ze als de overwinnaar die een heel sterk dier kapot had gekregen. Gelukkig nooit helemaal. Wanneer hij haar op zijn beurt liefdevol klein kreeg huilde ze, ontroerd, ontdaan. Achteraf vleide ze zich begeerlijk in de rust van zijn armen, helemaal de zijne.

Op een dag was het huilen steeds sterker geworden. Kwam het ook wanneer hij er niet meer was. Werd de angst om hem te verliezen zo pijnlijk dat het haar uit haar slaap hield. Toen stond Helga voor het dilemma waar iedere geliefde vroeg of laat voor staat. Sprakeloos was ze ervan geworden. Verstomd. Verlamd. Niet langer passie, maar een impasse. Haar bagage was vertraagd.

Niet alles wat de werkelijkheid ophoest is de moeite van het vastleggen waard, had ze gemeend, en dus bewaarde ze lange tijd het stilzwijgen, verbeet de pijn. “Faire l’amour, c’est faire le mal”, zei Baudelaire. Veel van iemand houden doet pijn. Ook dit moest ze met rode letters tikken.

Maar nu liet de werkelijkheid zich niet langer het zwijgen opleggen. Wat was geweest won de bovenhand, nam haar onderhands.

In de bocht van band 4.

Geen opmerkingen: