dinsdag 17 juni 2008

on-weerbarstig

Het portier open, de tas op de achterbank, de sleutel in het slot en in één ruk naar Bouillon. Met lange, hoge laarzen in diepe plassen waden, het hoge gras nat langs haar billen laten strijken, diep dennen inademen, weg-regenen en wegrennen. Dat zou ze.

Marjan reed langzaam en toch snel. Bomen, huizen, fabrieksgebouwen, parkeergarages, alles gleed zacht, onhoorbaar voorbij. Niets kon haar raken. Donkere wolken verdrongen zich boven het glazen schuifdak van haar wagen, drongen samen in volle, dikke regendruppels en kletterden onophoudelijk tegen de voorruit. In haarfijne lijnen gleden ze langs de passagiersruit aan haar linkerzijde. Uit de radio kwamen warme, zwarte, Afro-Amerikaanse timbres.

In de grijze, gesloten beschutting van regen en radio ging het diep door haar heen.

Bij geen man was het eender zo geweest.

De evidentie. De rust. De onontkoombaarheid.

Als de regen die onophoudelijk klatert.

Naast hem werd ze week, week alles, kon ze haarfijn begrijpen wat hij voelde, zocht, dacht, of niet wou denken. Ononderbroken, druppelsgewijs, had hij een plaats gekregen. Het woelwater dat ze was kwam bij hem tot rust, kwam tot stilstand bij het broze, moeilijke, onvoorspelbare. Bij hem vond ze rust in beweging.

Intussen braken bliksemschichten het hemeldek. Marjan waande zich veilig in de cocon van luid tikkende regendruppels. Geen storm kon haar deren en ze koesterde zich in het verre vooruitzicht van de luwte van liefde.

In Bouillon parkeerde ze de wagen, opende het portier en viel recht in de onstuitbare kracht van een wolkbreuk. De regen priemde door haar T-shirt, zoende zich waterig, vochtig naar haar huid. Marjan liet het begaan en bleef staan. Zo zou ze, wou ze hem omhelzen. Sterk, krachtig, onweerachtig, nat, hevig, niet aflatend, on-weer-barstig. Ze rende de vakantiewoning binnen, knipte het licht aan, en met een klap viel de stroom uit.

Het dwingende salvo van de start.

In het duister en op de tast.

Geen opmerkingen: