woensdag 14 mei 2008

Tweespoor

Een reëel denkbeeldig scenario. Hij hield van haar vrij. Elise zou gaan. Terugkomen. Hem vinden waar ze hem nooit was verloren.

Met geen vinger had ze hem aangeraakt die avond. De blik stuurs op oneindig. Geen woord had ze gezegd. Zo meteen zou ze opstaan, haar mobiel openklappen en met gehaaste hakken de zware deur van de hotelkamer dicht laten vallen. Zonder omkijken. Dan was het afgelopen.

Hij moest haar voor zijn. Snel zijn. Niet meer nadenken.

En zo gebeurde het. In een lome staat van ontbinding drapeerde ze zich om hem heen.

Nu mocht hij niet treuzelen. Niet twijfelen. Doorgaan.

Hij duwde zijn doorweekte overhemd wat dieper in zijn broek, beende de kamer uit en keek recht in de vragende ogen van de blonde, hoogblauw opgemaakte receptioniste. Haar doordringende blik vertrok aan zijn schoenen en hield halt bij zijn oksels. Beeldde hij het zich in? Het leek alsof ze haar neus ophaalde. Het liet hem koud. Hij was vastberaden. Gooide de sleutel op de mahoniehouten balie. De glazen draaideur van het hotel zong een contrapunt.

Een steek in zijn borst deed hem naar adem happen, en midden in de winkelstraat stond hij even stil. Hij zweette als een os. Hij was kapot. Loodzwaar viel de stad op zijn schouders.

Toen viel zijn blik op de vlek. Rood. Grillig. Onuitwisbaar. Rondom rond de manchetknoop.

Hij trilde. Veegde met zijn mouw over zijn voorhoofd en stapte een winkel binnen. Zonder een woord te zeggen wees hij naar het etalageraam en mompelde snel het volste, meest voluptueuze wat hij op dat moment kon bedenken: “Maat veertig graag”. Met een volle v en een lang, lui, volgzaam vervolg. Het zou haar zitten als gegoten.

Zijn Anna. Met hoofdletter A. Voor haar kenden zijn letters geen geheimen. Kruiselings keek ze door hem heen. De allerliefste twee mooie benen met een sterke dwarse streep erin.

“Wilt u dat ik het inpak?”vroeg de winkeljuffrouw. “Nee, hoeft niet. Is voor mezelf” hoorde hij zichzelf haastig zeggen. Hij wou zo snel mogelijk de winkel uit, een douche nemen, naar Anna toe.

Op de trein was het bloedheet. Met de mouw van zijn overhemd veegde hij het zweet van zijn voorhoofd. Zijn mond was kurkdroog. Hij dacht aan Anna’s lippen. Nat, honingzoet en met een vleugje framboos. Hij drukte het kleine plastic tasje stevig tegen zich aan.

Hoe veel en hoe lang had hij het met Elise gedaan? Het deed hem balen. Kotsen wou hij ervan. Hij slikte droog zijn walging weg. Voortaan zou Anna veilig zijn. Ze zou van hem op aan kunnen. Bij hem mocht ze, kon ze kwetsbaar echt.

De stem van de conducteur deed hem opschrikken. Nog even voor de treindeuren zich achter hem zouden sluiten, hij het perron kon oplopen en Elise spoorloos zou zijn. Verdwenen uit zijn bestaan.

In het raam van de benauwde coupé weerspiegelden de woorden die hij haar had nagelaten. In gedachten gleed hij nog één keer met zijn wijsvinger in de diepe groef van het mes. “Michel”, stond er. Bloed op wit. En, “voor altijd de jouwe”.

Hij was vrij.

Hij kon gaan.

Geen opmerkingen: