woensdag 21 januari 2009

The riddle called science

'Van Pudica tot doggy style', is de titel waaronder hij het artikel opslaat. Hoewel hij er tevreden over is, legt hij het toch nog een paar dagen apart. Ervaring heeft hem geleerd dat je de bevlogenheid waarmee je aan iets werkt allerminst moet verwarren met een garantie voor de kwaliteit ervan, zoals in de liefde de heftigheid van je eigen affecten ook de wederkerigheid ervan niet garandeert. Niet zelden legt een inval dan ook direct de weg af van 'voorstudie' naar 'killed darling', een circuit dat zich geheel buiten het eigenljke proefschrift om afspeelt, en dat op de keper beschouwd niets anders is dan tijdverspilling, het nutteloos rondpompen van woorden, voetnoten en citaten, als doodgeboren kinderen die direct vanuit de baarmoeder ter aarde worden besteld.

Zijn dissertatie bevindt zich in het stadium waarin de voornaamste ingrediënten wel zo'n beetje bij elkaar zijn geresearcht. Wat nu nodig is, is dat de boel opgetild raakt. Met eerdere artikelen en kleine publicaties heeft hij altijd zo'n moment gehad, meestal na driekwart van het denk-, kijk- en schrijfwerk. Het moment waarop al die inspanningen en inzichten plotseling een samenhang prijsgeven en de structuur van binnenuit oplicht. Veel van zijn mindere vakgenoten ziet hij zulke exaltaties -volgens hem onmisbaar voor wetenschappelijke kwaliteit, als ze er al niet synoniem mee zijn- kunstmatig suggereren door hun geschriften te vullen met evocatieve, esthetische woorden, diffuse redeneringen, in de camouflage van stilistisch geweld.

Die weg lijkt hem niet heilzaam. Juist met kale helderheid, logische redenaties en sec opgebouwde betogen wil hij bij het gewenste stadium geraken. Met het wegnemen van alle sluiers treedt er een raadselachtigheid op die van een andere orde is, en die de deur op een kier kan zetten naar het onbekende, een uitkomst die vooraf niet is te voorzien.

Daarom acht hij het ook zo ridicuul dat in de gangbare wetenschappelijke praktijk onderzoek wordt gehonoreerd op basis van ingediende 'onderzoeksvoorstellen', waarin de beoordelende commissies het liefst al bij aanvang vernemen wat globaal de uitkomsten zullen zijn, en bij voorkeur ook wat het 'maatschappelijk belang' is van de hele exercitie. Onder zulke condities had Einstein nooit een algemene relativiteitstheorie kunnen opstellen, en was Traumdeuting noch Origin of Species geschreven.

Midden in zo'n langdurige sessie waarin het werken vlot gaat, en hij eindelijk de juiste balans tussen concentraite en onbevangenheid heeft weten te bewerkstelligen, belt Paul Lahring hem 's avonds thuis.
'Arthur, hoe is het?'
'Jaja...'
'Luister, je weet toch dat ik redacteur ben bij Synthese...'
'Zeker, de schnabbelkoning van het Instituut.'
Er blijkt op het laatste moment een bijdrage te zijn uitgevallen. Of Citroen nog 'iets heeft liggen'. Maar het enige wat hij heeft liggen is dat stuk over Titiaan en zijn prostituees. 'En dat heb ik al verschoten aan dat programmablaadje van Valérie', zegt hij.
'Ach, dat kan toch nog wel. Doe dat maar gewoon. Je staat nog vrij laag in de citatie-index. Dit kan vast helpen.'
Hij stemt toe, voornamelijk om van de beller af te zijn. Maar zodra hij heeft opgehangen heeft en het Titiaan-stuk openklikt, ziet hij dat hij er nog bespottelijk veel aan moet herschrijven, wil het publicabel zijn.

Hij zucht. Hij is jaloers op die zoveel tragere en stillere wereld waarin wetenschappers in vroegere eeuwen hun werk konden verrichten. Hem is zoiets niet gegeven, waardoor zijn creativiteit een veel grilliger pad trekt. Perioden van manische bevlogenheid kunnen moeiteloos de voorbode zijn van een maand lamlendigheid, somberen. En als hij dan de geest krijgt, zijn er ineens zoveel raderen in zijn proefschrift die allemaal tegelijk aan het draaien slaan, dat hij nergens echt vol aan kan beginnen, bang als hij is dat het weer over is met de creativiteit tegen de tijd dat hij dit deeltje afgewerkt heeft, en dan inmiddels de ingeving voor het volgende alweer is vergeten, of het overzicht uit het oog is verloren, zodat het geheel allang niet meer waterpas staat. Of er belt iemand met een klusje.

Het is een lot dat praktisch elke wetenschapper treft. Alleen al doordat hij zijn teksten op de computer tikt, waar hij op duizend plaatsen tegelijk binnen een document kan werken -ondertussen van alles verifiërend op internet en zijn mailtjes in de gaten houdend-, raakt zijn aandacht versnipperd en bevindt hij zich in een permanente staat van neurose.

Uit Via Cappello 23 van Christiaan Weijts, Uitgeverij De Arbeiderspers, 2008, p. 232-234.

Geen opmerkingen: